Chez le docteur. Bij de dokter

Een bezoek bij de huisarts
Une visite chez le médecin traitant

--Dag dokter
Bonjour docteur

--Dag mevrouw ..... Wat scheelt er? (Schéélt (e)r) 
Bonjour, madame .. Qu'est ce qui ne vas pas?

--Ik heb keelpijn, dokter. Ik moet veel hoesten. 
J'ai mal de gorge, docteur. Je dois beaucoup tousser

--Is het een droge hoest? Of een vette hoest? ( droog= sec, vette= grasse, hoest= toux)
Est-ce une toux sèche ou une toux grasse?  ( of= ou)

--Een droge hoest, dokter. (drôge)
Une toux sèche, docteur.

--Moet u niezen?
Devez-vous éternuer?

--Nee, ik moet niet niezen.  ( derrière ja et nee, il n 'y a pas d' inversion du sujet et du verbe) 
Non , je ne dois pas éternuer

--Heeft u koorts? (hééft û )
Avez-vous de la fièvre?

--Nee, ik heb geen koorts
Non, je n'ai pas de fièvre.

Ik ga eens naar uw keel kijken. Open de mond en zeg aaaah
Je vais regarder votre gorge. Ouvrez la bouche.

Nu, ga ik naar uw longen luisteren. (nu= indication en début de phrase suivie d'une inversion sujet -verbe )
Maintenant, je vais écouter vos poumons

Heft uw bloes en adem diep in - en uit. (h(e)ft )
Levez votre blouse et inspirez et expirez profondément

Het is niet erg. Ik ga u een hoestsiroop voorschrijven en een beetje rust. Meer is niet nodig. 
Ce n'est pas grave. Je vais vous prescrire un sirop contre la toux et du repos. Plus n'est pas nécessaire.

Bezoek= visite
Wat scheelt er? Qu'est ce qui ne vas pas 
Keelpijn= mal de gorge
Hoesten= tousser
Droge hoest= toux sèche
Vette hoest= toux grasse
Keel= gorge
Mond = bouche
Niezen= éternuer
Koorts= fièvre
Longen= poumons
Kijken= regarder
Luisteren= écouter
Ademen= respirer
Erg= grave
Voorschrijven= prescrire
Een beetje= un peu
Rust= repos
Meer= plus
Nodig= nécessaire, besoin
Nu= maintenant
Inademen= inspirer
Uitademen= expirer
In- en uitademen: est égal a "inademen en uitademen". Mais comme la racine est la même il est courant en néerlandais de ne la dire qu'une fois. En plus le verbe est divisible adem in en uit ou adem in en adem uit

prononciation, ( ) son court, ¨ son long, 
Sujet, verbe, indication
Chez le docteur 2

Ik moet veel hoesten= Je dois beaucoup tousser.

Ik niez veel. ( inf niezen)  = J'éternue beaucoup.   

Ik heb 38 koorts.= J'ai 38 de fièvre.   

Ik zweet zonder reden (inf zweten).= Je transpire sans raisons.  

Uw heeft de griep= Vous avez la grippe.

Ik wil een prik tegen de griep.= Je veux une piqure contre la grippe. 

U heeft een verkoudheid.= Vous avez un rhume. 

Heeft u uw temperatuur genomen?= Avez-vous pris votre température?

Ik heb hoofdpijn= J'ai mal de tête.

Ik ben duizelig= J'ai des vertiges ou j'ai la tête qui tourne.

Ik ben misselijk= J'ai la nausée. 

Uw huid is geïrriteerd= Votre peau est irritée.

U heeft een ontsteking van de luchtwegen= Vous avez une inflammation des voies respiratoires.

Ik zal u ontstekingsremmers voorschrijven.=Je vais vous prescrire des anti-inflammatoires.

Ik mank.= Je boite. Manken= Boiter

Uw been is gebroken= Votre jambe est cassée.

Ik heb mij enkel verstuikt.= Je me suis foulé la cheville

Een scheenbeenbreuk= Une facture du tibia

Mijn voeten zijn gezwollen= Mes pieds sont gonflés.

Diabetes of suikerziekte= Diabète

Suikerspiegel= Niveau de glycémie