A répéter plusieurs fois pour que cela devienne un automatisme. Pour la règle voir les libellés inversion et inversion sujet verbe
Morgen ga ik naar de praatgroep.
Gisteren was
ik in Ternat.
Straks gaat mijn man de kinderen halen
Vroeger was het beter
Zondag zijn we
gaan wandelen
Binnen een uur is
de les gedaan
In Brussel is
het drukker dan in Liedekerke
In Liedekerke is
het goed wonen
Aan zee is het
warmer.
Hier zou ik
met mijn kinderen willen wonen
Daar is het beter
Daar geloof ik
niks van
Daarvan ben ik
niet zo zeker
Daarvoor heb
ik een oplossing.
Daarom ben je
zo goed
Daarstraks ben
ik Dirk tegengekomen
Zeg ik het goed?
(Altijd bij een vraag)
Geloof je me?
Wanneer kom je?
Met de hulp van
Sofie is het mij gelukt.
Nu de kinderen op
school zijn, kan ik gaan winkelen
Als het regent moet
je schuilen
Met mijn wagen kan
ik gaan waar ik wil
Buiten de werkuren
kun je ze niet bereiken
Soms heb ik
s ’avonds goesting in chocolade.
Door het
boerenprotest ben ik te laat
Bij ons thuis eten
we s’ avonds warm
Ofwel doen wij
het vandaag, ofwel morgen
Tussen Brussel en Denderleeuw rijden er geen treinen
Geen inversie na
Als ik, en ik, maar ik, of ik, omdat ik,
sinds ik, toen ik, tot dat ik, wanneer ik, waarom ik, zodra ik.